Claustraal erf III

Voormalig claustraal erf III
Voormalig claustraal erf III, Fotodienst HUA 2001 (CC BY 4.0, collectie Het Utrechts Archief)

Tussen het huis Janskerkhof 16 en het voormalige schoolgebouw Janskerkhof 17 in Utrecht, ter hoogte van de zijtuin en de uitbouw van Janskerkhof 16, lag in de middeleeuwen claustraal erf III. Op claustraal erf III stond een groot huis, dat in de zeventiende eeuw werd gesplitst in twee huizen. Een van deze huizen lag aan het Janskerkhof, het andere aan de Voorstraat.

Transportakten van de huizen, vanaf 1626, zijn te vinden in het archief van de familie Martens (HUA, inv.nr. 1002). Het voorste gedeelte van het claustraal erf III (met het wijkadres Janskerkhof wijk H no. 594) maakt sinds 1829 deel uit van het perceel Janskerkhof 16. De rest van het erf is nu onderdeel van het Hof van Sint Jan. In 1862 werd in de tuin van Janskerkhof 16 een deel van een middeleeuwse tegelvloer uit het claustraal huis gevonden (De Tijd, 11-03-1862, p. 2, Delpher). De tegelvloer bevindt zich tegenwoordig in de collectie van het Centraal Museum.

Marcus van Wese

Het huis werd in de zestiende eeuw bewoond door domkanunnik Marcus van Wese (ook: Weze of Weeze; †9 dec. 1548), proost van Culemborg (charter, 1521). Tijdens het bezoek van Karel V aan Utrecht, in 1540, nam Maria van Hongarije (1505-1558), gouvernante (landvoogdes) der Nederlanden, hier haar intrek (N. van der Monde).

Henrica van Erp meldt hierover in haar Kroniek (UBU 6 A 13, f. 327):

“Ende die coninginne, des keysers suster, lag ook op Sint-Janskerkhof in ’t huys van den proost van Culenborgh, geheten heer Marcus van Wees”.

Marcus van Wees werd begraven in de Domkerk.

Johan van Culemborg en Agatha van Alkemade

Marcus van Wese werd, volgens een 17de-eeuwse bewonerslijst van het Janskerkhof, opgevolgd door Johan van Culemborg. Na diens overlijden bleef het huis bewoond door zijn weduwe Agatha [van der Coulster] van Alkemade (charter, 1562).

Margaretha van Culemborg

Eind zestiende eeuw was het huis op claustraal erf III eigendom van hun dochter Margaretha van Culemborg, weduwe van Philips van Hamal baron Van Monceaux.

In 1577 verhuurde Margaretha van Culemborg het huis op claustraal erf III aan het Hof van Utrecht voor de president en raden van het Hof.

In 1602 gaf Beatrix de Merode procuratie. De akte werd gepasseerd ten huize van de douairière van Moncheau op het Janskerkhof. In hetzelfde jaar sloot Margaretha van Culemborg een overeenkomst met Maria van Zuylen, weduwe van Johan van Huchtenbroek, eigenaresse van claustraal erf IV, over de bouw, verbouw, nieuwbouw en onderhoud van een muur en een poortkamer. In 1605 werd een akte van insinuatie voor Margareta van Cuylenburch baronesse van Monceoux, wonende te Utrecht, St. Janskerckhoff, opgemaakt.

Margaretha van Culemborg overleed in 1608; zij werd op 26 december 1608 overluid. Op de zeventiende-eeuwse bewonerslijst van het Janskerkhof wordt zij nog in 1614 als bewoonster van claustraal erf III genoemd.

In een transportakte van 1609, inzake claustraal erf IV (nu: Boothstraat 6), wordt de heere van Monceaux als eigenaar van het perceel genoemd. Volgens de zeventiende-eeuwse bewonerslijst van het Janskerkhof stond het huis in 1621 op naam van Godefried […]. Mogelijk wordt Godfried Glymes van Bergen bedoeld, een kleinzoon van Margaretha van Culemborg.

Cornelis van Sypenesse

In een transportakte van 1620, inzake claustraal erf IV, wordt als belending genoemd “voorheen de Here van Monceaux, nu Cornelis van Sijpenesse”. Op de zeventiende-eeuwse bewonerslijst van het Janskerkhof wordt Cornelis van Sijpenesse pas in 1631 als eigenaar van claustraal erf III genoemd. Volgens de charter uit 1620 inzake de eigendomsoverdracht, werd het grote huis bewoond door [Reinier van Aeswijn], Heer van Braekel. Reynier van Braeckel overleed in 1620 (protest); hij werd op 2 oktober 1620 overluid.

Cornelis van Sypenesse was in 1613 getrouwd met Catharina de Haes. Of Cornelis van Sypenesse op het Janskerkhof heeft gewoond is nog niet duidelijk. In 1610 ontving Cornelis van Sypenesse echter een brief van Constantijn Huygens waaruit blijkt dat Van Sypenesse aan Constantijn Huygens had beloofd om in de Janskerk te gaan zingen.

Elisabeth van Schagen

Adam van Vianen, 1598 (detail)
kaart Adam van Vianen, 1598 (detail)

Het huis op claustraal erf III is ingetekend op de kaart van Adam van Vianen van 1598 (zie detail links). Op de tekening van Adam van Vianen bestaat het huis uit een hoog voorhuis en een laag achterhuis. Cornelis van Sypenesse is mogelijk degene geweest die het huis in tweeën heeft gesplitst. In 1628 transporteerde Cornelis van Sypenesse een “grote huijsinge (2 woningen)” aan Elisabeth van Schagen, Vrouwe tot Geijsteren.

Vermoedelijk bewoonde Elisabeth van Schagen het huis al. In 1627 gaf Elisabeth van Schagen procuratie tot het voeren van een proces, wonende Achter St Johanskerckhoff. In een akkoord van 1765 (zie hieronder) staat bovendien dat al in 1625 tussen Vrouwe Elisabeth van Schagen en Cornelis van Sijpenesse, als eigenaren van de huizen, een regeling over een put werd getroffen.

Elisabeth van Schagen & Adriana van Schagen

Elisabeth van Schagen behield het achterhuis, uitkomende op de Voorstraat, voor zichzelf en transporteerde het voorhuis, grenzend aan het Janskerkhof, aan haar zuster Adriana van Schagen, Vrouwe tot Sonsfelt. Adriana van Schagen werd blijkens de transportakte eigenaar van de keuken, maar Elisabeth van Schagen behield de cameren boven de keuken. Zowel van het voorhuis als het achterhuis werd de claustraliteit afgekocht.

Blijkens een procuratieakte van 1627 en een borgtocht van 1635 woonde Elysabeth van Schagen aan (of beter gezegd: achter) het Janskerkhof.

In oktober 1638 gaf haar zoon Johan Schellert procuratie om het huis te verhuren en te repareren.

Koetshuis

Het voorhuis, dat aan het Janskerkhof grensde, had door de splitsing van het erf geen koetshuis meer. In 1631 (datum transportakte) kocht Adriana van Schagen tot Sonsfelt, weduwe van Johan van Wittenhorst, de stal van het huis (tapstede) “de Witten Arent” aan het Jansveld (op het perceel Janskerkhof 20).

Het perceel dat Elisabeth van Schagen van Cornelis van Sypenesse getransporteerd had gekregen was overigens niet het volledige claustraal erf III. Cornelis van Sypenesse had de grond grenzend aan de Voorstraat, op de poortuitgang van het noordelijke huis na, niet verkocht. Op de strook langs de Voorstraat stonden toen al drie huizen. Deze huizen werden door de kinderen van Cornelis van Sypenesse in de periode 1640/1644 afzonderlijk (percelen A 569, A 570 en A 571 in de OAT 1832) verkocht (zie Voorstraat 67 oud, Voorstraat 71-73).

Willem Vincent baron van Wittenhorst

Willem Vincent baron van Wittenhorst (collectie Het Utrechts Archief)

In 1645 transporteerde Elisabeths zoon Johan Schellaert van Obbendorf, heer van Belle, het (achter-) huis aan zijn neef Willem Vincent baron van Wittenhorst, zoon van Adriana van Schagen en Johan van Wittenhorst. Het huis wordt in de akte beschreven als een “huis met hoffpoort, naast de vrouwe van Soensfelt”. Achter het huis lag de Voorstraat, aan de oostkant lag het perceel van Mr. Meerten van Sypesteyn (claustraal erf IV) en aan de westkant het perceel van burgemeester Van Hoolck (claustraal erf II; Janskerkhof 17).

Willem Vincent baron van Wittenhorst is hier niet gaan wonen; zijn testament van 1647 maakte hij op Drift 21.

Uit onder meer procuratieaktes van 1646, 1647 en 1650, een kwitantie van 1651 en een procuratieakte van 1656 kan worden afgeleid dat Adriana van Schagen haar huis aan het Janskerkhof als woonadres gebruikte.

In februari 1656 werd een akte opgemaakt waarin Adriana van Schagen onder andere bepaalde, dat haar zoon Johan, die al vanaf 1655 in een afgesloten vertrek in haar huis verbleef met drie dienaren en later met drie doktoren, vanwege zijn geestesziekte niet verwaarloosd mag worden en opgesloten moet blijven, onder de hoede van haar jongste zoon Willem Vincent moet komen, nu zij zelf binnenkort er niet meer zal zijn en haar oudste zoon Herman ook al overleden is. Willem Vincent moest ook zorg dragen voor de kinderen van Herman (RHCL, 23 februari 1656, afschrift, Stammheim Obsinnich 17,4 p. 355).

Adriana van Schagen overleed in augustus 1656. In september 1656 werd het besloten testament van Adriana van Schagen geopend en werden de inboedel en huisraad van het huis aan het Janskerkhof gescheiden. Johan van Wittenhorst overleed op 24 mei 1659, wonende aan het Janskerkhof, nalatende een mondige broer.

Willem Vincent baron van Wittenhorst

Na het overlijden van Adriana van Schagen en Johan van Wittenhorst kwam het huis in handen van Willem Vincent baron van Wittenhorst. Daarmee waren de huizen op voormalig claustraal erf III weer in handen van één eigenaar.

In 1662 sloot Willem Vincent baron van Wittenhorst een overeenkomst met zijn buurman Cornelis Booth, eigenaar van Boothstraat 6. Hierin werd bepaald dat de scheijdel en heijnmueren tussen de erven gemeen waren en gemeen zouden blijven.

Coenraad Borre van Amerongen

In november 1664 gaf Brigitta van Ophem, wonende te Utrecht, aan St Janskerckhoff ten huyse van de vrouwe van Carsbergen, procuratie tot de invordering van haar inkomsten bij het convent van Oudwijk en St Servaas te Utrecht en van haar tegoed bij Henrick Naethoff te Woerden en zonodig de laatste hiertoe te arresteren.

Met de vrouwe van Karsbergen werd Nicola van Baexen (†1701), echtgenote van Coenraad Borre van Amerongen bedoeld. Coenraad Borre van Amerongen was een zoon van Willem Borre van Amerongen, heer van Sandenburg, en Anna van Daerl (en een neef – tantezegger – van Mechtelt Borre van Amerongen, Drift 15). Hij was in 1637 getrouwd met Nicolaa van Baex, dochter van Frederick van Baexen (Baexem) en Cornelia van Zuylen van de Haer. Zijn vader Willem Borre van Amerongen had Sandenburg geërfd van diens moeder Elisabeth van Pallaes, die getrouwd was met Dirck Borre van Amerongen. Na de dood van Willem Borre van Amerongen, in 1640, was Coenraad Borre van Amerongen met Sandenburg beleend.

In mei 1666 transporteerde Willem Vincent baron van Wittenhorst de twee huyzen en hoven achter de andere en de stal met wagenhuis aan de westzijde van het Janskerkhof (Janskerkhof 20) aan Coenraad Borre van Amerongen.

Verkoop koetshuis

Door de samenvoeging van de twee percelen van claustraal erf III was het koetshuis aan de westzijde van het Janskerkhof vermoedelijk overbodig geworden; op het perceel aan de Voorstraat stond immers ook een koetshuis. In 1669 verkocht Coenraad Borre van Amerongen het koetshuis op Janskerkhof 20 aan Johan van Nellesteyn, eigenaar van Janskerkhof 15a.

Terrein weer gesplitst

Na het overlijden van Coenraad Borre van Amerongen (†1670) kwamen de huizen op claustraal erf III in handen van zijn zonen. Ten tijde van het Rampjaar 1672 waren de huizen, blijkens het dagboek van Everard Booth, in handen van de heren van Sandenburg en van Karsbergen.

Het voorhuis, grenzend aan het Janskerkhof, werd geërfd door Diederick Borre van Amerongen (ca. 1640-1703), heer van Sandenburg. Het achterhuis, uitkomend aan de Voorstraat, werd geërfd door Frederick Borre van Amerongen (1638-1722; kwartierstaat), heer van Karsbergen.

Huis aan Janskerkhof: Diederick Borre van Amerongen

Diederick Borre van Amerongen trouwde in 1680 met Anna Adriana Bentinck. Anna Adriana Bentinck (1652-1721) was een zuster van Hans Willem Bentinck (1649-1709), vriend van stadhouder Willem III.

Diderik Borre van Amerongen, hoofdofficier van de stad Utrecht, overleed op 7 april 1703, nalatende zijn vrouw met zes mondige en onmondige kinderen. Hij werd begraven in de Buurkerk.

Anna Adriana Bentinck

In 1712 werd het voorhuis, grenzend aan het Janskerkhof, door Anna Adriana Bentinck, weduwe van Diderick Borre van Amerongen, verhuurd aan Joseph le Bègue, ambassadeur extraordinaris en plenipotentiaris van de hertog van Lotharingen, die voor de vredesonderhandelingen naar Utrecht kwam.

Frederik Christiaan van Reede en Henriette van Nassau-Zuylestein

Vanaf 1 april 1715 verhuurde Anna Adriana Bentinck het huis aan Frederik Christiaan van Reede, tweede graaf van Athlone (1668-1719), en zijn echtgenote Henriette gravin van Nassau-Zuylenstein (1688-1759), die in maart van dat jaar waren getrouwd. De huur bedroeg f 425 per half jaar. Volgens het huurcontract was het huis laatstelijk bewoond geweest door de verhuurster. In 1718 werd Van Reede benoemd tot  gouverneur van Sluis, alwaar hij in 1719 overleed.

Vrouwe Anna Adriana Bentinck overleed in juli 1721, aan het Janskerkhof. Ze werd begraven in de Buurkerk.

Catharina van Heusden

In mei 1722 werd de boedel van Diderich Borre van Amerongen en Anna Adriana Bentinck tot Diepenheim gescheiden. Het huis aan het Janskerkhof bleef gemeen. Op 27 juni 1722 werd het huis in de herberg den Domstoorn van de weduwe Pauw op het Oudkerkhof geveild (Amsterdamse Courant, 09-06-1722, Delpher):

“Op Saturdag den 27 Juny ’s namiddags ten 3 uuren, zal men binnen Utregt by de Wed. Pauw in den Domstoorn publyk verkopen, een zeer aenzienlyke Huyzinge, met een magnificq Salet, en veele andere royale vertrekken onder en boven, daer van 4 behangen zyn, hebbende voor een groot Bassecourt met poort en poortkamer, als mede een deftig Koetshuys, en Stallinge voor 9 paerden, staende op ’t beste van St. Jans Kerkhof, nagelaten by den Heere en Vrouwe van Sandenburg. Nader onderrigt kan men bekomen by den Rentmeester Hendrik van Hees, die ook ordre heeft de voorsz. Huyzinge uyt de hand te verkopen.”

In 1726 werd het huis aan het Janskerkhof uit de boedel van Diederick Borre van Amerongen getransporteerd aan Catharina van Heusden, weduwe van Johan Frederik Mamuchet, heer van Houdringen. (Jan Frederik Mamuchet van Houdringen was in 1720 overleden, wonende in de Domsteeg, nalatende zijn vrouw en mondige kinderen.)

Mattheus Luls

Catharina van Heusden verhuurde het huis in 1727 aan Mattheus Luls, commis staten ‘s lands van Utrecht.

Mattheus Luls was in 1700 in Wijk bij Duurstede getrouwd met Anna Catharina Comans. Luls was executeur testamentair van de boedel van Adriaan Gentman, in leven eigenaar van Janskerkhof 21 (procuratie 1727).

In 1734 werd een akte van borgtocht opgesteld voor de eventuele restitutie van de aflossing van een plecht van f 800,-, die Catharina van Heusden, weduwe van Johan Frederik Mamuchet, uit handen van Matthias Luls, commies ter financiën van de staten van Utrecht, had of nog zou ontvangen.

Vrouwe Catharina van Heusden, weduwe van Johan Fredrick Mamuchet, Heere van Hoederingen, overleed op 23 november 1738, wonende in de Domsteegh. Zij liet twee mondige kinderen na. Catharina van Heusden werd begraven in de Pieterskerk.

Matthias Luls huurde op 5 december 1738 een huis achter de Domkerk van Elisabeth van de Graaff, weduwe van Hendrik Gerard van Hengst, dat hij per 1 mei 1739 kon betrekken.

Jan Jacob van Westrenen

Volgens een scheidingsakte uit augustus 1738, een huurakte uit 1744, en een scheidingsakte uit 1763, alle van Janskerkhof 16, was het huis eigendom van Jan Jacob van Westrenen, heer van Lauwerecht (1685-1769; zoon van Arnout van Westrenen, die in 1694 Boothstraat 12 kocht) en zijn echtgenote Johanna Catharina Mamuchet, vrouwe van Houdringe (1690-1772).

Gelet op de datum van de scheidingsakte moet Johanna Catharina Mamuchet het huis direct van haar moeder Catharina van Heusden hebben geërfd, en niet via haar ongehuwd gebleven broer Jan Frederik Mamuchet van Houdringe (1692-1740). Van hem erfde ze wel Kasteel Sterkenburg.

Het huis aan het Janskerkhof werd vermoedelijk verhuurd. Ten tijde van de Liberale gifte 1748 woonde het echtpaar Van Westrenen met vier kinderen en vijf personeelsleden op het Oud Munsterkerkhof (Paape Vaendel, no. 395).

Jan Jacob van Westrenen overleed op 1 december 1769, ruim 84 jaar oud (Middelburgsche courant, 09-12-1769, Delpher).

Arnout van Westrenen en Berendina Wilhelmina van Bronckhorst

Jan Jacob van Westrenen had het huis in zijn testament voor zijn zoon Arnout van Westrenen (1724-1795) bestemd. Feitelijk had Arnout van Westrenen het huis al eerder. In 1765 sloot Arnout van Westrenen als eigenaar van het huis een akkoord over erfdienstbaarheden met de kinderen van Anna Jacoba Hoeufft en Johan Anthony de Averhoult, eigenaren van het huis uitkomende aan de zuidzijde van de Voorstraat. Volgens de akte had Arnout van Westrenen de eigendom van het huis verkregen ”door overgifte van sijn Heer vader”.

Arnout van Westrenen was in 1757, onder huwelijkse voorwaarden, getrouwd met Berendina Wilhelmina van Bronckhorst (1733-1770). Het echtpaar woonde aan het Janskerkhof. Berendina Wilhelmina van Bronckhorst was een zuster van Adriaan van Bronckhorst, eigenaar van Drift 13.

Vrouwe Berendina Willemina van Bronckhorst, huisvrouw van de Heer Ontvanger Arnoud van Westrenen, overleed op 22 maart 1770, op het Janskerkhof. Ze werd begraven in de Jacobikerk.

Huishoudster

Na het overlijden van Berendina Wilhelmina van Bronkhorst nam Arnout van Westrenen een huishoudster in dienst. In 1807 legde Louisa Gay, die volgens de akte vijfentwintig jaar huishoudster en gezelschapsdame was geweest bij Arnoud van Westrenen, een verklaring af over diens schoonzoon Frans Jacob Otto Boymans (eigenaar van Boothstraat 12).

In 1781 kocht Arnout van Westrenen Janskerkhof 9, dat hij vermoedelijk heeft geschonken aan zijn dochter Anna Aletta van Westrenen (1760-1792), die later dat jaar onder huwelijkse voorwaarden trouwde met Frederik Gysbert Feith.

Dochter Berendina Wilhelmina van Westrenen (17621803) trouwde in 1782 onder huwelijkse voorwaarden met Theodorus Arnoud Zaal (1751-1814), zoon van Herman Cornelis Zaal en Clara Willemina van Cleeff. Hij was vermoedelijk geboren op Janskerkhof 18. Ten tijde van zijn huwelijk woonden zijn ouders op Janskerkhof 15.

In 1787 trouwde dochter Arnoudina Willemina van Westrenen (17681789) met Frans Jacob Otto Boymans.

Arnout van Westrenen overleed op 13 augustus 1795. Hij had zijn kinderen en kleinkinderen als erfgename aangewezen.

Berendina Wilhelmina van Westrenen en Theodorus Arnoud Zaal

Bij de boedelscheiding, in 1801, werd het huis toebedeeld aan Berendina Wilhelmina van Westrenen en Theodorus Arnoud Zaal.

Het echtpaar had in hun testament van 1795 hun kinderen als erfgenamen aangewezen. Voor het geval van kinderloosheid had Berendina Willemina van Westrenen haar echtgenoot als erfgenaam aangewezen. Theodorus Arnoud Zaal wees voor het geval van kinderloosheid zijn zus, broer en nichten en neven als erfgenamen aan.

Berendina Willemina van Westreenen overleed op 17 augustus 1803 op het Janskerkhof, nalatende haar man. Ze werd begraven in de Domkerk.

Tijdens de volkstelling van 1813 werd de weduwnaar Theodorus Arnoud Zaal op dit adres geregistreerd.

Theodorus Arnoud Zaal overleed op 31 januari 1814, wonende op het Janskerkhof H 499 (BS Utrecht 1814 O, aktenr. 159).

George Bijrde

In april 1814 werd de inboedel van wijlen Theodorus Arnoud Zaal verkocht (Utrechtsche Courant, 28-03-1814, Delpher). Ook het huis werd te koop aangeboden. In de advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant van 29 maart 1814 (Delpher) werd het huis als volgt omschreven:

“Eene schoone groote en weldoortimmerde HUIZINGE, ERVE en GROND, Stallinge, Koetshuis en Loots, met een fraaije steene Coupel, en een ruime Bassecour; zijnde de Huizinge voorzien van vijf Beneden Kamers, alle Behangen en met Schoorsteenen voorzien; Boven elf Kamers, meest Behangen en met Schoorsteenen voorzien, ruime Keuken, Provisie- en Mangelkamers, Kelder en Zolders, staande en gelegen binnen de Stad Utrecht, aan de noordzijde van het St. Jans-Kerkhof, Letter H. Numero 499 – Met den 1 Mei 1814, te aanvaarden.”

Het huis werd gekocht door George Byrde, die hier een kostschool vestigde. George David Samuel Antoine Byrde (1766-1830) had eerder een opvoedingsgesticht gehad in de Lange Nieuwstraat (Rotterdamse Courant, 22-04-1797, Delpher). Dat pand huurde hij.

Tijdens de volkstelling van 1824 werd kostschoolhouder George Bijrde met zijn gezin, twee ondermeesters en drie dienstmaagden, op dit adres geregistreerd (p. 173).

Twee dochters van George Bijrde hadden in 1827 een “Institut d’Éducation pour des Jeunes Demoiselles” op Drift 6.

Te koop

In december 1828 werd het huis, dat toen wijknummer H no. 594 had, te koop aangeboden. In de advertentie in de Opregte Haarlemsche Courant van 15 november 1828, p. 6 (Delpher) werd het huis als volgt beschreven:

“Een schoone, groote en weldoortimmerde HUIZINGE, ERF en GROND, staande en gelegen binnen Utrecht, aan de Nordzijde van het Sint Jans-Kerkhof, Wijk H, N°. 594, met een ruim Bassecour, voor aan het gemelde Kerkhof door IJzer Hek afgesloten, en waarop aan de eene zijde een fraaijen Steenen Koepel, onder welken een Mangel en Turfkelder, en aan de andere zijde eene Stalling voor vijf Paarden, Koetshuis en Loots zich bevinden; zijnde de Huizinge voorzien bij het inkomen van een ruim Voorhuis en Gang, vijf Beneden Kamers, (waaronder eene groote en fraaije Zaal), alle behangen en met Stookplaatsen, twee Keukens, Binnen-Plaats, groote en drooge Kelders, voorts Boven tien kamers, meest alle behangen en vijf met Stookplaatsen, drie Domestieke Kamers en groote Zolders; kunnende met den Mei 1829 worden aanvaard.”

Verkocht aan de eigenaar van Janskerkhof 16

Claustraal erf III, ca. 1885
Perceel Janskerkhof 17 en deel voormalig claustraal erf III, ca. 1885 (collectie Het Utrechts Archief)

George David Samuel Antoine Byrde verkocht het huis aan Jacob Constantijn Martens, eigenaar van Janskerkhof 16.

Het huis werd vervolgens afgebroken ten behoeve van een uitbreiding van Janskerkhof 16. Daarbij werd onder meer de ingang verplaatst naar een nieuwe, witgepleisterde vleugel aan de linkerzijde van het huis. Het witte gebouwtje op de hoek van Janskerkhof 16, behoorde volgens Dirk Jan Biemond (Erfgenamen aan het Janskerkhof, p. 102), eerst bij het buurhuis.

George Bijrde overleed twee jaar later in Boxmeer (BS Boxmeer 1830 O, aktenr. 16). Zijn dochter Sophie Victoire Renée Jaqueline Bijrde overleed in 1834 op 25-jarige leeftijd in Wageningen (BS Wageningen 1834 O, aktenr. 15).

Huis uitkomende aan zuidzijde Voorstraat

Frederick Borre van Amerongen

Het achterhuis, uitkomend aan de Voorstraat, werd geërfd door Frederick Borre van Amerongen (1638-1722; kwartierstaat), heer van Karsbergen.

Steven Frederick van der Capelle

In 1701 verhuurde Frederick Borre van Amerongen “huysinge, hoff, stallinge en coetshuys”, uitkomende aan de zuidzijde van de Voorstraat, aan Steven Frederick van der Capelle (1663-1707).

Steven Frederick van der Capelle(n) was in 1696 getrouwd met Digna Elisabeth Booth, een kleindochter van Cornelis Booth. Haar vader, Everard Booth, woonde naast hen, op Boothstraat 6.

Na het overlijden van Steven Frederick van der Capelle hertrouwde Digna Elisabeth Booth met Jasper van Lynden, weduwnaar van Catharina van Oucoop (dochter van Hugo van Oucoop en Megtelt Henricksen, zie Janskerkhof 7).

Willem van Lintelo

In 1703 werd Frederik Borre van Amerongen landcommandeur van de Ridderlijke Duitsche Orde in de Balije van Utrecht. Als landcommandeur woonde hij in het Duitsche Huis aan de Springweg. In 1708 verhuurde Frederick Borre van Amerongen zijn huis aan de Voorstraat aan luitenant kolonel Wilhem van Lintelo. In 1713 maakten Willem baron van Lintelo en zijn echtgenote Beatrix Maria baronnesse van Bueren hun testament, wonende aan de Voorstraat.

In augustus 1712 kocht Van Lintelo het huis Oudaen op de Oudegracht, niet om er te gaan wonen, maar als beleggingspand. Oudaen werd tijdens de onderhandelingen voor de Vrede van Utrecht 1713 tijdelijk bewoond door de abbé de Polignac, gezant voor Frankrijk. Volgens E. Harskamp (p. 174) verbleef De Polignac bij aanvang van de onderhandelingen nog in het huis van David Pouchoud (huis Fresenborgh, Oudegracht 113; transport 1723). Beide huizen staan vlak bij de Jansbrug. In 1722 gaf de vorige eigenaar van Oudaen, Jacob Pauw, procuratie om het huis aan Wilhelm baron van Lintelo en Beatrix van Bueren te transporteren.

In 1723 gaf Van Lintelo procuratie aan een bankier in Doornik om een schuld van f 4000,- van Melchior de Polignac te innen. Oudaen was toen overigens geen eigendom meer van Wilhelm van Lintelo. Van Lintelo had Oudaen in 1721 aan Maria van Hemert verkocht. Zij had het huis in 1722 van Wilhelm van Lintelo getransporteerd gekregen.

Willem van Lintelo werd in 1723 landcommandeur van de Ridderlijke Duitsche Orde in de Balije Utrecht, als opvolger van Frederick Borre van Amerongen. Hij overleed op 13 juli 1732, aan de Springweg in het Duitsche Huis.

Schenking huis aan Floris Willem Borre van Amerongen

Floris Willem Borre van Amerongen (1686-1718) (collectie Nederland)

In 1716 schonk Frederik Borre van Amerongen het gebruik van het huis met koetshuis en stal aan de Voorstraat aan zijn zoon Floris Willem Borre van Amerongen (1686-1718), als onderdeel van zijn huwelijksgift.

Floris Willem Borre van Amerongen trouwde op 18 oktober 1716 in Zeist met Johanna Adriana Cornelia Schimmelpenninck van der Oye (1693-1745). Hun dochters Gerardina Jeannetta Borre van Amerongen (17171717) en Florentina Wilhelmina Borre van Amerongen (1718-1777) werden aan de Voorstraat geboren.

Floris Willem Borre van Amerongen overleed op 5 augustus 1718, wonende aan de Voorstraat.

Coenraed Borre van Amerongen

Na het overlijden van Floris Willem Borre van Amerongen kwam het huis aan de Voorstraat in handen van diens broer Coenraed Borre van Amerongen (1689-1724).

Coenraed Borre van Amerongen, heer van Bergestein, trouwde in 1723, onder huwelijkse voorwaarden, met Josina Antonia Taets van Amerongen (1695-1724), dochter van Joost van Taets van Amerongen, heer van Natewisch. Het echtpaar heeft hier slechts kort gewoond. Coenraed Borre van Amerongen en Josina Antonia Taets van Amerongen zijn in februari 1724, kort na elkaar, overleden aan de kinderpokken.

Met het overlijden van Coenraed Borre van Amerongen was het geslacht Borre van Amerongen uitgestorven. Bij de begrafenis van zijn weduwe werd het familieschild gebroken en in het graf gelegd.

Joost Taets van Amerongen

Het huis op claustraal erf III wordt niet genoemd in het akkoord over de nalatenschap, maar in 1726 (transportakte voorhuis aan Catharina van Heusden) was het huis eigendom van Joost Taets van Amerongen, heer van Natewisch (1649-1735), de vader van Josina Antonia Taets van Amerongen.

Joost Taets van Amerongen heeft hier niet gewoond; bij het maken van zijn testamenten (1725 en 1730) woonde hij in de Wittevrouwenstraat. Dat het woonhuis van Joost Taets van Amerongen in de hieronder vermelde scriptie over zijn vermogen wordt vermeld als staande aan de Voorstraat moet op een vergissing berusten. Het huis komt het testament van 1725 voor als “helft van huyzing” aan de Wittevrouwenstraat, met stal aan de Ridderschapstraat, beide bestemd voor dochter Jeane Taats van Amerongen.

Joost Taets van Amerongen vermaakte het huis aan de Voorstraat in zijn testament van 1725 aan zijn zoon Gerard Godard Taets van Amerongen (1679-1730). Gerard Godard Taets van Amerongen bleef ongehuwd en werd door zijn vader overleefd. In 1726, 1728 en 1729 maakte Joost Taets van Amerongen een codicil. Na het overlijden van Gerard Godard Taets van Amerongen maakte Joost Taets van Amerongen in 1730 een nieuw testament.

Leonard Taets van Amerongen

Na het overlijden van Joost Taets van Amerongen, in 1735, kwam het huis aan de Voorstraat in handen van zijn zoon Leonard Taets van Amerongen (1700-1736).

Leonard Taets van Amerongen was in 1725 getrouwd met Maria Jacoba Pynssen van der Aa tot Deyl (1703-1766), dochter van Gerard Maximiliaen Pynssen van der Aa en Johanna Antonetta van Lynden.

Leonard Taets van Amerongen overleed op 1 mei 1736, wonende op de Voorstraat bij de Boothstraat, nalatende zijn vrouw en vier onmondige kinderen. Hij werd begraven in de Domkerk.

Anna Jacoba Hoeufft

Anna Jacoba Hoeufft, weduwe van Jean Anthony d'Averhoult
Anna Jacoba Hoeufft, 1721 (collectie RKD)

In 1736 verkocht Maria Jacoba Pijnssen van der Aa tot Deijl, weduwe van Leonard Taets van Amerongen, het huis en erf aan de Voorstraat aan Anna Jacoba Hoeufft (1688-1751), weduwe van Jean Anthony d’Averhoult. Maria Jacoba Pynssen van der Aa tot Deyl gaf op 7 mei 1737 procuratie aan makelaar Johan van der Schroeff om het huis aan Anna Jacoba Hoeufft te transporteren.

In een codicil van 1741 gaf Anna Jacoba Hoeufft als prelegatering aan haar ongetrouwde kinderen het vrij gebruik en bewoning van haar huis. In 1743 kocht Anna Jacoba Hoeufft ook het buurhuis aan de Voorstraat (perceel A569; tegenwoordig Voorstraat 71).

Proces over de put

De huizen op claustraal erf III stonden tegen elkaar aan; de kelder van het achterhuis lag onder de keuken van het voorhuis. Op een plattegrond uit 1778 zijn de huizen weergeven als een blok.

In de kelder van het achterhuis lag een put die moest dienen “tot ontlasting van het secreet” van het voorhuis. De put leidde tot een dusdanig conflict tussen Anna Jacoba Hoeufft en Jan Jacob van Westrenen, de eigenaar van het huis aan het Janskerkhof, dat de rechter er aan te pas moest komen. Jan Jacob van Westrenen werd in 1745 door de rechter in het gelijk gesteld.

Janskerkhof Utrecht
Janskerkhof 1778, detail plattegrond Utrecht (collectie UB Groningen)

Na het proces over de put sloot Anna Jacoba Hoeufft een akkoord met de vorige eigenaresse van het huis, Maria Jacoba Pynssen van der Aa tot Deyl, die in 1742 Drift 13 had gekocht. Anna Jacoba Hoeufft zag af van alle vorderingen op Maria Jacoba Pynssen van der Aa tot Deyl. Maria Jacoba Pynssen van der Aa betaalde alle proceskosten, die waren ontstaan vanwege de put in het huis.

Vrouwe Anna Jacoba Hoeuft, douairière van Jean Anthoine d’Averhoult, overleed op 3 september 1752, op de Voorstraat bij de Boothstraat, nalatende mondige kinderen. Zij werd begraven in de Catharijnekerk.

Kinderen d’Averhoult

Na het overlijden van Anna Jacoba Hoeufft kwam het huis in handen van haar kinderen (testament, 1718).

De kwestie met de put had vermoedelijk niet tot veranderingen in de onderlinge relatie tussen Anna Jacoba Hoeufft en Maria Jacoba Pynssen van der Aa tot Deyl geleid. In oktober 1754 trouwde Joost Taets van Amerongen (1726-1791), de oudste zoon van Maria Jacoba Pynssen van der Aa tot Deyl, met Maria Catharina d’Averhoult, dochter van Jean Anthony d’Averhoult en Anna Jacoba Hoeufft. Zij verliet het huis; haar ongehuwde zusters bleven hier wonen. Hun broer Jan d’Averhoult trouwde in 1754 te Groningen (attestatie Utrecht) met Gerhardina de Valcke (o.tr. Breda 20-07-1754, Groningen 01-09-1754).

In 1756 werd voor de erven Anna Jacoba Hoeuft, in leven weduwe van Jan Anthony d’Averhoult, een kwitantie uitgeschreven voor f 30.000,- afgeloste hypotheek op plantage Kleinhausen in Suriname. Tevens gaven zij procuratie om een hypotheek op plantage Kleinhausen, toebehorend aan Jan Martin Klein op te heffen.

Erfdienstbaarheden

In 1765 sloten de kinderen als eigenaren van het huis een akkoord over erfdienstbaarheden met Arnout van Westrenen, eigenaar van het huis aan het Janskerkhof. Het akkoord betrof onder meer de eerder genoemde put. Volgens de akte was al in 1625 tussen Vrouwe Elisabeth van Schagen en Cornelis van Sijpenesse, als eigenaren van de betreffende huizen, een regeling over de put getroffen.

In 1767 maakten de zussen Isabella Agneta d’Averhoult (ged. 1719), Anna Magdalena d’Averhoult (ged. 1720), Josina Benjamina d’Averhoult (1724-1807) en Charlotta Susanna d’Averhoult (geb. 1728) een testament, waarin zij de kinderen van hun broer Jan d’Averhoult (1721-1772) en de kinderen van hun zuster Maria Catharina d’Averhoult (1727-1808) en Joost Taets van Amerongen tot erfgenamen benoemden.

Op 5 januari 1772 overleed Jan d’Averhoult, volgens akten van verzegeling en ontzegeling, ten huize van zijn zusters Isabella Agneta d’Averhoult, Josina Benjamina d’Averhoult en Charlotta Susanna d’Averhoult. (Waar zuster Anna Magdalena op dat moment woonde is nog onduidelijk.)

Neven in huis

Volgens R.E. de Bruin had Jan d’Averhoult zijn echtgenote in 1770 laten opsluiten in het verbeterhuis. De ongetrouwde tantes ontfermden zich over hun zonen Jan Anthony (1756-1792), Joost (1759-?) en Pompejus (1762-1780). In 1772 deed Geraldina de Valcke afstand van het ouderschap en de opvoeding over haar drie onmondige kinderen.

In 1777 kochten Isabella Agneta, Anna Magdalena, Josina Benjamina en Charlotta Susanna d’Averhoult gezamenlijk Huize Beukbergen in Huis ter Heide.

Isabella Agneta d’Averhoult overleed op 17 mei 1785; Charlotta Susanna d’Averhoult op 9 januari 1786, op Beukbergen, en Anna Magdalena op 2 december 1786, vermoedelijk ook op Beukbergen. Op 1 maart 1787 gaf Josina Benjamina d’Averhoult procuratie om de nagelaten goederen in de provincie Utrecht van haar overleden zuster Anna Margaretha d’ Averhoult, waaraan zij de lijftocht had, aan te brengen vanwege het collateraal en de aanbreng met ede te sterken.

Neef Jan Anthony d’Averhoult werd lid van de Utrechtse Vroedschap. Hij koos de kant van de patriotten. Bij de Slag bij Vreeswijk stonden de militaire compagnieën uit Utrecht onder zijn commando. Na de komst van de Pruisen nam hij de wijk naar het buitenland.

Josina Benjamina d’Averhoult

Na het overlijden van haar zusters had Josina Benjamina d’Averhoult weinig meer wat haar aan Utrecht bond. Toen haar neef Jan Anthony d’Averhoult, die in 1786 (Naamwyzer) nog aan de Voorstraat woonde, de wijk naar het buitenland nam, ging Josina Benjamina met hem mee. Zij woonden, volgens R.E. de Bruin (p. 139-140), in Brussel en Charleville.

Na de dood van Jan Anthony d’Averhoult, in 1792, keerde Josina Benjamina d’Averhoult terug naar Utrecht. In 1793 gaf Josina Benjamina d’Averhoult, wonende te Utrecht, procuratie aan notaris Willem Dop tot het doen van aangifte bij de commissarissen tot ontvangst van de 100e penning.

Vermoedelijk had Josina Benjamina d’Averhoult de huizen aan de Voorstraat aangehouden tijdens haar verblijf in het buitenland. In 1788 had zij Johannes Gerardus Steman procuratie gegeven tot het beheer van huizen, een buitenplaats, hofstede en landerijen in de stad en de provincie Utrecht. In 1797 verkocht Josina Benjamina d’Averhoult Huize Beukbergen. Of zij toen nog eigenaresse was van het huis op claustraal erf III is nog onduidelijk.

Josina Benjamina d’Averhoult overleed op 21 april 1807 bij haar zuster Maria Catharina, weduwe van Joost Taets van Amerongen, op de Nieuwegracht, op de hoek van de Zonstraat (Drift 7 oud).

Boothstraat 6

Uit de OAT 1832 kan worden opgemaakt dat het middelste gedeelte van claustraal erf III (waarop het achterste huis moet hebben gestaan) vóór 1832 in handen is gekomen van de eigenaar van Boothstraat 6. Het huis was toen vermoedelijk al afgebroken.

Floris Coenraad Muijsken

Het gedeelte met de stal en poortkamer uitkomend aan de Voorstraat (perceel A 568), was in 1832 in handen van veeraad Floris Koenraad Muisken, vermoedelijk identiek aan Floris Coenraad Muijsken (1775-1849), die vrederechter (vanaf 1838 kantonrechter) was van het kanton Maarssen. Dit perceel had in de negentiende eeuw geen wijknummer en is in 1890 als ‘lokaal’ omgenummerd tot Voorstraat 73.

Huidige situatie claustraal erf III

Het voorste gedeelte van claustraal erf III hoort tegenwoordig bij het perceel Janskerkhof 16.

Het middelste gedeelte is in de jaren ’20 van de twintigste eeuw, samen met een perceel aan de Boothstraat (Boothstraat 4), als bouwgrond aan de eigenaar van de garage aan de Voorstraat verkocht. Op dit deel van het erf staat tegenwoordig het appartementencomplex Hof van Sint Jan.

Twee percelen aan de Voorstraat die Cornelis van Sijpenesse voor zichzelf gehouden had (de voormalige huizen Voorstraat 67 en Voorstraat 69), maken tegenwoordig deel uit van het Hof van Sint Jan (het voormalige “gat in de Voorstraat“). Het derde perceel (Voorstraat 71) vormt, samen met het perceel A 568 (de voormalige stal en poortkamer van het achterste huis; in 1890 een ‘lokaal’, dat het adres Voorstraat 73 kreeg), politiek-cultureel centrum ACU Utrecht.

Bronnen

  • R.E. de Bruin, De cirkel gesloten: de Utrechtse hugenoot Jean Antoine d’Averhoult (1756-1792) en zijn gewelddadig einde als Franse revolutionair, Jaarboek Oud-Utrecht, 2006, p. 122-148 (met enkele afbeeldingen van portretten van de familie).
  • Marianne de Kruijf, Het vermogen van Joost Taets van Amerongen (1649-1735). Een casus binnen de adellijke en agrarische geschiedenis, scriptie Universiteit Utrecht, 2011.
  • Groot algemeen historisch, geographisch, genealogisch, en oordeelkundig woordenboek (Google books).



Gepubliceerd: 12-01-2016 door Caroline Pelser. Laatst geactualiseerd op 16-09-2025.

Scroll naar boven