Vindplaats: Het Utrechts Archief, toegang 222, inventarisnummer 133
Omvang: 6 blz.
Onderwerp: claustraliteit, beterschap, oudeigen
Datum: z.j. – gelet op de verwijzing naar Balthasar Ardinois, bewoner van Drift 17, moet de tekst geschreven zijn tussen 1715 en 1730.
Transcriptie over Claustraliteit, beterschap, oudeigen
(1)
Observanda
De Heeren van den Capittele hebben eertijds
permissie gegeven, om op haren geestelyken
grond te mogen Timmeren;
Niet aan een ijgelijk, maar alleen de
sodanige, dewelke Geestelijke personen
waren, of in hare, of in eene van de
vier andere Ecclesien,
De voors(chreven) grond bleef niet alleen Geestelyk
maar oock in vollen Eygendom des Capittels
grond, sijnde een gedeelte vande Grond
tot opbouw der Kerke geschikt, ende
oversulx van natuure een Res sacra;
die volgens het allerbekentste Reght niet
kan Vervreemt werden, en daarom gesegt
werd te sijn extra commercium,
De Huijsingen op dese grond van het Capittel
staande, genoten uijt dien hoofde alle
voorreghten en privelegien, waar van de
Geestelijkheijd als daer jouisseerde;
Den Ring, waar in dese Huijsingen gelegen
waren wierd genaamt Montade,
Claustraliteit, Immuniteit, dewelke
sijn aparte schout en schepenen hadde,
sijnde Geestelijken, door den Capittele
daar toe gestelt,
Deese Huijsingen wierden maar ter bewoninge
gegeven gedurende het leven van sekere
personen, naar welkers aflijvigheijd deselve
binnen een maand door de Erfgenamen
publijquelijk moesten werden verkoft aen
een Geestelijk persoon, in derselver kerke
geprovent, of ten minsten gevicarieert,
en bij manquement van dien aan ijmand,
uijt de andere vier Ecclesien, dewelke
al mede manquerende, quam als dan
eerst een Wereldlijk persoon in consideratie;
(2)
Dog na Verloop vanden tijd hier boven geexpresseert
stond het de cap(itu)laren vrij de Huijsingen
selfs te verkopen, soo nogtans dat de
penningen daar van geproceedeert, door haar aen
de resp(ectievelijk)e Erfgenamen wierden uijtgekeert,
dewelks ook na Verloop vanden gestelden
Termijn prolongatie vanden Capittele konden
versoeken en obtineren; omme alsoo tot
de verkopinge zelfs te procederen
De Verkopinge geschied sijnde, wierd niet
alleen bij den Capittele geapprobeert, nemaer
door het uijtgeven van nieuwe brieven,
als op nieuws aanden Coper geaccordeert,
mede maar gedurende het Leven van Hem
of eenige vande sijne,
Het getimmer op die geestelijken grond van
het Capittel staande, wierd genaamt een
Beterschap;
En wierd bij het uijtgeven van nieuwe brieven
wel expresselijk gestipuleert, Dat dese
Beterschap ordentelijk in zake en
draacke moesten worden gehouden, en in
gevalle iets nieuws daar op ofte aan
getimmert wierd, het zelve bij ontruijminge
niet soude mogen worden geamoveert
Uijt al het welke eerstelijk blijken, dat de
grond waar op de voors(chreven) Huijsingen wierden
getimmert, in vollen eijgendom bleef
aan den Capittele,
Ende ten anderen dat de Huijsingen zelfs
niet anders konden worden aangemerkt,
dan als een beterschap, welkere Dominium
directum den Capittele, en het dominium
utile de respective possesseurs toebehoorde;
Sijnde hier toe ten eenemaal applicabel
de Jaarlijxe paght ofte pensie uijt de
voors(schreven) Huijsinge gaande, waar vande
brieven telkens sijn sprekende,
(3)
Want deselve wierd gegeven voor het gebruijk van
des Capittels grond, en te gelijk als een recog-
nitis voor het Reght van superficis, ofte
Beterschap
Waaromme ook de respective Possesseurs, hoewel
de beterschap haar toebehoorde, in de nieuwe
brieven gesegt wierden in Jaarlijxe paght
en Huurwar ontvangen te hebben een Huijsinge
Erve en Hofstede, en daar voor beloofde
een sekere vaste en Jaarlijxe pensie,
welkere termijn gereguleert waren volgens
het geene als nogh in huure gebruijkelijk is;
Staande te noteren dat het gebruijk vande
Beterschap eijgentlijk bij haar niet konde
gehuurt worden, terwijl het in Regten bekend is,
quod nemo rem propriam conducere posset.
ende dienvolgende de gemelde Huuringe met
nadruk sagh op het gebruijk van des Capittels
grond, ende het dominium directum;
’t geene die vanden Capittele als grondheeren
aande Beterschap waren hebbende,
Na de reformatie is de sluijting van het
geestelijke kerkhof geamoveert; heeft de
geestelijke Jurisdictie een eijnde genomen;
en is de distinctie tusschen geestelijke en
wereldlijke personen geextingueert
Waar uijt volgde dat veele wereldljke personen
sonder onderscheijd deese Huijsingen quamen te
bewonen, en het Regt van deselve binnen een
maand na dode vanden laatsten possesseur
te verkopen, te gelijk met het verzoek van
nieuwe brieven, tegens de Oude Statuten en
gewoontens der Kerke wierd genegligeert,
Waar tegens die vandenCapittele sig wel opposeerden
selfs daar over verscheijde processen
entamerende; edog met weijnig vrugt, dewijl
de saken wierden slepende gehouden, en uijt een
haat tegens de Roomsche geestelijkheijd, als doen
nogh in de Capittelen de overhand hebbende, meer
na policie als Reght behandelt,
(4)
Een is also door mesutantis dat Reght van calustra-
liteijt, komen te vervallen
sonder dat daar door, de natuur vande penses ofte
het grondregt waar uijt deselve is spruijtende, in
het allerminste is komen te veranderen
Het Kerkhof wierd van Geestelijk, Wereldlijk; De
Huijsingen wierden insgelijk van Geestelijke, Wereldl(ijke)
huijsingen, ende het Regt het welke die vanden
capittele aan deselve hadden, wierd al mede van
Geestelijk, Wereldlijk,
Edog dese Verandering Kon geen verandering maken
in het Dominium, en de eijgendom vande grond,
sonder toedoen, en absque expresso facto capittuli
tot de possesseurs der resp(ectievelijk)e Huijsingen overbrengen
De grond hoord dan nogh aan het Capittel, dewijl desselfs
Eijgendom door het versuijm van het claustrale Reght
noijt is verandert, of kon verandert worden,
gelijk sulx ook inde grootste hitte van confusie, door
niemand is gesustineert, dewijl een ijder gewilliglijk
in het betalen van sijn Jaarlijxe pensie bleef continueren,
en daar door des capittels eijgendommelijke Reght
wel expresselijk agnosceerde;
Ende hier mede konden sigh de volgende Protestantsche
Kanunniken, seer gemackelijk voldoen, dewijl het
claustrale, waar tegens de possesseurs der Huijsingen
sigh quamen te opposeren, doen ter tijd maar een
quellinge scheen, en geensints een wesentlijk reght
voor den Capittele;
Al het welke wel geconsidereert sijnde, soo is het ten
eenemaal onmogelijk dat het placaat vanden Jare 1598
op het geval in questis kan werden geappliceert
Het selve spreekt van Uijtgangen & Oudeijgens,
Des Capittels Reght is geen van beijden,
Een Uijtgang is het placaat, is niet anders als
een Jaarlijxe Rent, die uijt een Huijse gekogt is, en
met den penning sestien kan geredimeert werden, om
dat de gemeene Cours der Interessen doen ter tijd was
ses vant honderd
Een Oudeijgen is een Recognitie, die men bij form van een
Jaarlijkse Rent houd op een Huijs, het welke men ten
Vollen heeft getransporteert sonder eenige de minste
reserve van eijgendom, werdende alsoo genaamt om
dat het is een teeken dat het voor desen den Transportant
eijgen was
Hier uijt blijkt terstond het notoire onderscheijd
De grond, als een Res Sacra heeft door de Roomsche
(5)
geestelykheyd niet konnen vervreemt worden, en is
sederd de Reformatie voor het capittel ook noijt vervreemt
De possesseurs der Huijsingen hadden niet anders als een
Beterschap, en betaalden voor het een en het andere een
Jaarlijxe Paght,
Kan men dese dingen als parallel stellen;
Indien Ja, is er geen distinctie meer tusschen het
allervreemste, ende het meest vanden anderen verschillende
maar gesupponeert het was een oudeijgen, want een
uijtgang kan het met geen gedagten syn,
Soo volgt daar uijt nog geensints, dat het selve volgens
de Ordonnantie soude sijn redinibel,
Want die spreekt wel uijtdruckelijk van alsulks oudeigens
die met geld geconstitueert sijn, ende evaluatief
der uijtgeschotene penn(ingen), is de grondslag, en geboorte
vande geheele Ordonnantie;
Dit is sonneklaar;
Nu autem is het niet min sonneklaar, dat voor
het regt van de Capittelen aande claustraliteits-
Huijsingen, ten minsten geen penningen oijt uijtgeschoten
sijn, of uijtgeschoten hebben kunnen worden,
Waaromme de Redemtie ten dien opsigt al mede
komt te cesseren,
En om ijets bij te brengen, ’t geen van een singuliere
verligting kan wesen in desen
Als de heer Secretaris van Staat Leedenberg, die het
gem(elde) placcaat, soo niet gecoucheert, ten minsten
ondertekent heeft, in den Jare 1613. de pensie van
sijne Huijsinge, nu bewoond bij den Hr. Ardinois, wilde
redimeren, heeft denselve sig niet beroepen op het bekende
placcaat, en teneurs van dien, maar bij Requeste
geaddresseert aan den Capittele, met versoek, dat het
selve hem gratienselyk den afkoop wilde accorderen;
Gelijk dan ook om verscheijde diensten, door hem, soo als
men kan bespeuren, aanden Capittele gedaan, sulx
is toegestaan, onder expres beding dat het selve niet
soude kunnen werden getrocken in consequentie;
breder in der capittele prothocolle,
Nu is het immers seker dat die Heer het oogmerk
vanden Souverain, en den innerlijken sin van het
placcaat beter heeft geweten, als ijmand jegen-
woordig na ’t verloop van meer als een geheele
Eeuw,
En gevolglijk is het buijten twijffel dat des capittele
reght door hem is gestelt, ver buijten het bereijk van
meergem(elde) Ordonnantie,
(6)
Men allegens tegen dit alles geen woord van uitgang
in de quitantien staande;
Want sulx soude frivool sijn,
Dewijl het woord is generaal, en alle vrugten, en baten
betekent die ex te mobili aut immobili worden getrocken
Derhalven moet men de natuur vande saak insien, en
na deselfs eijgenschap het woord interpreteren;
Sulx is bij alle Lieden van Oordeel gebruijkelijk, en in
regten resoluit
Een blote Rent, door opneming van penningen gecon-
stitueert, word in het placcaat met den naam van
uitgang betekent,
Grotius noemt also het ware Clijnsreght in
sijn Inleijding tot de Holl(andse) Regtsgeleerdheijd 2. boek
46. Capittel,
Andere geven die benaming aan andere inkomsten
en sulx kan het woord lijden om sijn generalen
aard,
Gevolgelijk is daar uijt niets sakelijks te infereren
Gepubliceerd: 09-12-2016 door Caroline Pelser. Laatst geactualiseerd op 08-10-2018.